zaterdag 25 februari 2012

Loflied op de rijpe vrouw

In zijn Loflied op de rijpe vrouw laat Stephen Vizinczey zijn alter ego, András Vajda, op liefdevolle wijze zijn ervaringen met  vrouwen vertellen. Het boek is oorspronkelijk al in 1965 in Canada uitgegeven en beleefde in 2010 een Nederlandse heruitgave. De Hongaarse András beleeft een zeer gelukkige jeugd, ook al heeft hij vroeg zijn vader verloren. De monniken in het klooster vormen zijn vaderfiguren en zijn moeder met haar aardige vriendinnen zijn vrouwelijke voorbeelden. Hij leeft in een harmonieuze wereld totdat de oorlog begint.  

Hij raakt op dertienjarige leeftijd zonder zijn moeder verzeild in een Amerikaans legerkamp, waar hij al gauw zijn diensten aanbiedt om te tolken tussen Amerikaanse soldaten en Hongaarse vrouwen die in ruil voor sigaretten en voedingswaren hun lichaam aanbieden. Na alle mysterieuze verhalen die hij eerder heeft gehoord, raakt hij nu nog nieuwsgieriger naar hoe seks zou zijn. Door zijn handelsinstinct kan hij een prostitué veel sigaretten bieden om hem in te wijden, maar dit  loopt uit op een fiasco.

De schrijver verweeft het verhaal van de jongen mooi met dat van de geschiedenis van Hongarije. Beide worden in een lichte toon beschreven, maar zijn van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van de jongen die man wordt. Hij ontdekt dat oudere vrouwen hem meer te bieden hebben dan de meisjes van zijn leeftijd. Stephen Vizinczey tekent een beeld van hem als iemand die met respect met vrouwen omgaat, zonder ook maar een moment soft te worden. Hij is wel degelijk op seks uit en vaak ook berekenend, maar het verhaal wordt nergens plat. Het blijft eerlijk en menselijk. Dat is de grote verdienste van de schrijver, waarmee hij eer betoont aan de rijpe vrouw. Overigens was die rijpe vrouw van hem wel wat jonger dan de vrouwen die we nu rijp zouden noemen! Een subtiele tegenhanger van de vaak wat meer ordinaire verhalen van nu.

zaterdag 18 februari 2012

Het nieuwe zwart

Darian Leader is psychoanalyticus en vanuit die optiek beschouwt hij depressie als ‘een reeks van symptomen die voortkomen uit complexe, unieke menselijke levensgeschiedenissen.’ Hiermee gaat hij bewust in tegen de tegenwoordig overheersende biologische opvatting die qua aanpak van het probleem enkel medicatie inzet. Dit doet de lijder aan depressie tekort, vindt Leader. Patiënten worden met pillen alleen maar klaargestoomd om weer productief deel te kunnen nemen aan de  maatschappij. Daarbij wordt voorbij gegaan aan het persoonlijke verhaal wat achter een depressie schuil gaat. 

‘Rouw, melancholie en depressie’ luidt de ondertitel van Leaders boek dat in 2011 vertaald is in het Nederlands. Leader merkt op hoezeer rouw en melancholie zijn verdrongen door depressie. De afgelopen tien jaar is het aantal depressieven verdubbeld. Volgens Leader noemen we normale, te doorleven processen zoals rouw en melancholie, te snel depressie.

Om deze opvatting te staven, is het erfgoed van Freud, met enkele kanttekeningen, zeer bruikbaar. Ook van de theorie van enkele van zijn navolgers valt veel te leren, volgens Leader. Vaak wordt aan rouw als reactie op een verlies voorbij gegaan in de huidige benadering van depressie, vindt hij. Dit terwijl de effectiviteit van medicijnen nog steeds niet onomstotelijk is bewezen.

Leader gaat nader in op rouw en hoe je daarvoor anderen om je heen nodig hebt. Ook rouwrituelen zijn van groot belang. Verder kan kunst een rol spelen in het naar buiten brengen van rouw en verdriet. ‘Wat niemand kan begrijpen van mijn verdriet, kan iemand zó uitdrukken dat ik mezelf kan herkennen in wat ik niet kan delen’, formuleert psychoanalytica Ginette Raimbault haar visie over kunst in het teken van rouw. Het gaat er niet om dat je na een verlies zo snel mogelijk je gewone leven weer oppakt, maar dat je het verlies integreert in je leven, stelt Leader. 

Rouw en melancholie kunnen overigens tegenover elkaar staan. Zo laat je door te rouwen een verloren persoon los, terwijl als je melancholisch bent, je je juist aan deze persoon hecht. De melancholicus hecht zich aan het negatieve, terwijl de rouwende juist het verlies van het positieve accepteert.   Leader pleit dus voor een beschouwing van de persoonlijke beleving in plaats van alleen maar naar de tekortkomingen van iemand in het functioneren in de maatschappij te kijken. Rouw en verlies dienen doorleefd te worden en niet alleen maar gedempt met medicijnen. Een visie die het verdient serieus genomen te worden.   

zondag 12 februari 2012

Doeschka Meijsing - Over liefde en dood

Op 30 januari 2012 overleed Doeschka Meijsing. Ik schrok toen ik het las op internet. Ze was pas 64 jaar. Op dit bericht volgde een hausse aan loftuitingen over haar werk in diverse dagbladen. Nelleke Noordervliet merkte hierbij op dat ze het Doeschka Meijsing had gegund deze woorden bij leven nog mee te krijgen.  

Doeschka Meijsing heeft  vanaf 1974 gestaag aan haar oeuvre gebouwd. Dit bestond overwegend uit romans en een enkele verhalenbundel. In 2000 werd ze met haar roman ‘De tweede man’ genomineerd voor de AKO Literatuurprijs en met ‘Over de liefde’ (2008) won ze deze prijs daadwerkelijk. Dit laatste boek stond heel dicht bij haar eigen leven en heeft ze met de nodige ironie en zelfspot geschreven. Het is alweer drie jaar geleden dat ik het las. Tijd om het te herlezen.

Na het totaal onverwachte einde van haar derde grote liefde blikt de hoofdpersoon in ‘Over de liefde’  terug op haar leven en liefdes. Hoewel ze neigt naar depressie na de hard aangekomen breuk, vertelt de ik-figuur toch een redelijk nuchter en erg onderhoudend verhaal.

Als ze met haar eerste liefde en een groep vrienden naar de opera gaat, realiseert ze zich hoe gelukkig ze op dat moment is. ‘Na afloop van de voorstelling dronken we nog wat in de Mort Subite, maar we stierven niet ter plekke, hoewel het van mij best had gemogen dat ik mijn leven op het toppunt zou verlaten’. Je zou willen dat deze uitspraak een troost biedt voor haar vroege dood. Maar je weet ook dat ze hierna nog van alles heeft geschreven en vlak voor haar overlijden nog  bezig was aan een verhalenbundel. En wie weet wat de liefde haar nog had gebracht. Dus ergens wil je er toch niet aan.

De bron voor haar liefde voor vrouwen bleek pas tijdens haar studietijd, toen iemand vroeg of ze op haar lerares van vroeger verliefd was geweest. ‘Verliefd? Ik wist nog nauwelijks wat verliefdheid was in die jaren en het was bovendien iets wat je op een jongen was, niet op een getrouwde vrouw met afstandsbediening.’ Op merkwaardige wijze leidt het lot haar weer richting deze persoon van vroeger. Beiden blijken nog iets te moeten afronden uit het verleden.

Ik vond het een waar genoegen om dit boek weer te lezen. Vooral de amusante humeurigheid van de hoofdpersoon en de onderkoelde humor van de schrijfster spreken me erg aan. Misschien dat we nog kennis kunnen nemen van de verhalen waar ze mee bezig was.       

zaterdag 4 februari 2012

Het kind en ik

De laatste jaren voor zijn dood is Hans van Mierlo eindelijk begonnen met wat hij al zo lang wilde doen; zijn levensverhaal opschrijven. Connie Palmen vermoedt dat hij het zolang voor zich uit heeft geschoven omdat het naar zijn idee ‘een meesterwerk’ moest worden. Het mochten geen gewone memoires van een staatsman worden, maar het boek moest een weerslag vormen van de naoorlogse Nederlandse politiek verweven met zijn persoonlijke herinneringen.

In ‘Het kind en ik’ (2011) is hiervan de eerste aanzet te lezen. Hij begint ermee de oorlog als ijkpunt te beschouwen zowel voor zijn leven als voor de geschiedenis van Nederland. De titel verwijst naar een gedicht van Martinus Nijhoff waaruit de ongrijpbaarheid van herinneringen blijkt. Toch weet Van Mierlo nog goed het kind dat hij was tot leven te wekken.

Het uitbreken van de oorlog hing al zo lang in de lucht, dat de 9-jarige Hans bijna opgelucht was toen die eindelijk begon. ‘Die man gaat ons kwaad doen’, zei zijn vader tegen zijn moeder na een radiotoespraak van ‘Hem’. De grote familie moet vluchten. Een beeld dat sterk blijft hangen is dat van zijn vader die op de wc alle dure, zelf gebottelde  wijn wegspoelt, om deze vooral uit handen van de Duisters te houden.  

De familie woont in Breda en lijkt nogal rijk, maar Van Mierlo relativeert dat. Die kunst verstaat hij goed, ook wat zijn eigen persoon betreft. In zijn hoofd lijkt hij een ‘bescheiden prins’ die zichzelf wel hoog acht, maar zich daarvoor niet op de borst slaat. Het leven, zijn carrière, ze zijn hem overkomen. Hij heeft  in zijn optiek niet meer gedaan dan gereageerd op hetgeen op zijn pad kwam.   

Met veel  schwung verbeeldt hij de herinneringen aan zijn jeugd en de bijbehorende emoties. Het geloof was toen nog iets absoluuts voor hem, hoewel hij er soms wel zijn twijfels bij had. Want waarom moesten de Joden om vergiffenis vragen toen ze, volgens Gods plan, Jezus hadden gekruisigd?

Hij verzucht wel eens naar de eenvoud van dat absolute, wetend dat er met de wijsheid  van de jaren geen weg terug naar is. In dit boekje verrijst een beeld van een analytische geest, die niet zo nodig in het middelpunt hoeft te staan, maar wel degelijk veel te zeggen heeft.  Jammer dat we niet van meer van dit soort werk van zijn hand kunnen genieten.