zondag 27 april 2014

Een mooie jonge vrouw

De  titel van het Boekenweekgeschenk van Tommy Wieringa klinkt als een belofte, maar ook als een onbereikbaar ideaal. Voor Edward is ‘zijn’ mooie jonge vrouw, Ruth, eerst een trofee die hij binnenhaalt en vervolgens een ideaal dat steeds verder van hem af staat. Het begint al met het verhaal van hun eerste ontmoeting dat ze tijdens een etentje vertellen. Ruth beschrijft hem dan als ‘oud maar leuk’, wat hem pijnlijk treft. Het feit dat zij jong is, maakt hem tegelijkertijd oud.

Hij is een geslaagde wetenschapper die alles op orde heeft, maar als hij samen met haar is, gebeuren er dingen die zijn leven in de war schoppen. Eerst is er haar aan lager wal geraakte broer die ze uit goed fatsoen wel moeten helpen. Ze vangen zijn kind tijdelijk op. Dat brengt hen tot een kinderwens, die niet makkelijk vervuld wordt, met alle stress vandien. Als het kind er dan toch komt, blijkt het een huilbaby. Ruth wijt dit aan Edward en het drijft hen nog verder uit elkaar.

Tommy Wieringa zet het stel levensecht neer met het nodige getob van de man en de eerst frivole en later dominante houding van de vrouw. Hij neemt je voor ze in, je leeft met ze mee, totdat er dingen aan gaan schorten en hun leven niet loopt zoals gehoopt. Er komen steeds meer barstjes in Edwards gestaag opgebouwde succesverhaal. Het loopt niet goed met hem af, hij verliest al zijn zekerheden.

De schrijver heeft aan het eind van de novelle nog enkele verrassende wendingen voor de lezer in petto, waardoor het clichématige van het verhaal  aan terrein verliest. Het is sowieso een zeer lezenswaardig verhaal, mede vanwege de inhoudelijke uitstapjes naar de wereld van de wetenschap en die van duurzaamheid en diervriendelijkheid. Elk van hen vertegenwoordigt zo’n achtergrond, die onherroepelijk met elkaar in conflict komen. Al met al een goed Boekenweekgeschenk met een degelijk unhappy end.

zaterdag 19 april 2014

Wat ik van liefde weet

In deze korte verhalenbundel toont Ton Rozeman het onvermogen van mensen om wezenlijk met elkaar in contact te komen, zonder daarbij in cynisme te vervallen. Eerder is het een realistische blik die hij tentoonspreidt, met een licht treurige ondertoon. Zijn verhalen bieden herkenning en laten je als lezer meeleven met de in wezen verdrietige  verhalen. Toch wordt hij niet zwaar op de hand.   

Ton Rozeman is erg thuis in het schrijven van korte verhalen. Het einde van deze verhalen is soms onverwacht, soms onbevredigend. Hij vindt dan ook dat het einde bij voorkeur niet doorborduurt op de lijn van het verhaal. ‘Ik denk dat het einde van een kort verhaal juist iets van ons afneemt, ons een illusie armer maakt. Het is alsof we worden losgescheurd uit het verhaal waarin we gevangen zaten.’

Het eerste verhaal in deze bundel gaat over een man die vastzit in een relatie met een labiele en onhebbelijke vrouw. De ene keer wil ze dood, de andere keer een kind. Hij probeert haar steeds ter wille te zijn maar het wordt er niet beter op. Dan slaat de wanhoop op hem over. Hij droomt over de dood, maar weet dat ze hem ook dan zal blijven achtervolgen. Hij ziet geen uitweg uit de heftige en treurige situatie.

Zo komen in alle verhalen mensen voor die slachtoffer zijn van het leven. Een prostitué met de veelzeggende naam Vlieg stapt uit het vak en haar trouwste klant weet niet of het om hem is of niet. Ze hebben een laatste afspraak in hun rol van prostitué en klant, maar is er een toekomst waarin ze man en vrouw kunnen zijn? Een moeder die haar dochter probeert te bereiken die opgenomen is, wat jammerlijk mislukt. Een moeder met drie kinderen met ‘rugzakjes’ die zich geen tijd gunt voor de liefde, omdat ze zoveel  moet regelen voor haar kroost. Een man die een jeugdliefde tegenkomt waarvoor hij meer heeft betekend dan hij had gedacht.

Allemaal lijders aan het leven. Rozeman verstaat de kunst om de verhalen van gewone mensen te schetsen op zo’n manier dat ze niet sentimenteel worden, maar wel direct binnenkomen bij de lezer. Een kunst op zich. En een bewijs dat korte verhalen er ook toe doen.  

zaterdag 12 april 2014

Man met blauwe sjaal

Martin Gayford is kunstcriticus en schrijver. Hij studeerde kunstgeschiedenis en filosofie in Londen. Op een ‘dood punt’ in zijn leven biedt  hij Lucian Freud aan om voor hem te poseren. Hij ziet het als een bevestiging van zijn bestaan als Freud een portret van hem maakt. Hij weet dat het een lange exercitie kan worden, maar hoopt dat het hem in een betere stemming brengt. Daarnaast is hij ook benieuwd naar het schilderproces van Lucian Freud. Deze gaat direct op zijn aanbod in. De week erna gaan ze al van start.  

Gayford heeft gedurende de anderhalf jaar dat hij voor een schilderij en voor een ets van Freud poseerde een dagboek bijgehouden. Een paar jaar later heeft hij zijn aantekeningen gebruikt als basis voor dit boek. ‘Man met blauwe sjaal’ is de titel van het door Freud geschilderde portret van Gayford, dat de cover van het boek siert. Lucian Freud is met recht een ‘slow painter’. De kracht van Gayford is dat hij zowel vanuit een persoonlijke als een kunsthistorische invalshoek schrijft. Dit maakt het lange schilderproces waarvoor hij uren moest zitten tot een interessant verhaal.

Tijdens het poseren merkt Gayford op dat het Freud behalve het kijken, ook om het in gesprek zijn met zijn model gaat. Hij wil een totaalbeeld krijgen. Wat betreft zijn langzame werkstijl merkt Freud op: ‘Al mijn geduld is in mijn werk gaan zitten, waardoor er niets meer over is voor mijn dagelijks leven.’ Buiten zijn werk kan Freud nogal gestrest zijn. Verder is hij van mening dat een portret iemands eigenheid moet vangen, maar niet zozeer op de geportretteerde hoeft te lijken. Iemand die dat doet is ‘slechts een uitvoerend kunstenaar’. Hij heeft een hekel aan kunst die teveel doet denken aan kunst, en aan te gladjes gecomponeerde schilderijen. Hij vindt het kunstenaarschap een zware taak, omdat deze altijd vernieuwend moet zijn vanuit zijn eigen koers, terwijl de hem gestelde taak steeds de moeite waard moet blijven.

Gayford heeft een prettige schrijfstijl die een balans houdt tussen degelijke inhoud en dagelijkse lichtheid. Je krijgt door het boek een beeld geschetst van het contact tussen de twee mannen tijdens het schilderproces en van de wording van beide kunstwerken. Op een bepaald moment vergelijkt hij het lange termijn werken van Freud met zijn eigen journalistieke werk dat om korte termijn resultaten vraagt. Hij is aan dat laatste verslaafd maar heeft volop bewondering voor het met volharding werken naar een doel in de verte. Daarvan is dit boeiende boek het bewijs.

zaterdag 5 april 2014

Echt zien (3)

Louis Couperus brengt na zijn roman ‘De stille kracht’ een verhaal naar buiten waarin hij zijn persoonlijke ervaring met dit fenomeen beschrijft. Tijdens zijn Indische verleden ervaart hij in de badkamer een ontmoeting met een geest. Dit vormt vervolgens de inspiratie voor de roman. Bij het verhaal benadrukt de schrijver dat het ‘waar gebeurd’ is. Hij wil overbrengen wat hij heeft gezien. ‘De stille kracht’ is een roman over zien en het onvermogen om te zien. Bij veel van de personages staan de verhalen tussen henzelf en de realiteit in.

De psychiater in ‘De logica van het moorden’ van Aifric Campbell maakt de levens van zijn patiënten tot verhalen. Hiertoe experimenteert hij met hun levens, ongeacht hun pijn of verdriet. Uiteindelijk blijkt hoe eenzaam deze man is, ondanks zijn nauwe betrokkenheid bij de levens van al zijn patiënten. Zijn verbeelding is een gevangenis die zich niet opent naar de wereld.

Zowel Couperus als Campbell laten zien dat de verbeelding die in zichzelf opgesloten raakt, je verhindert te zien. Dit in tegenstelling tot de gangbare gemeenplaats dat de verbeelding je juist de ogen opent. Als schrijvers in een bepaalde groef blijven hangen, zijn hun romans niet langer vernieuwend. Zelf heeft Bas Heijne ook het idee dat de roman hem veel vaker afstompt in plaats van scherpt. Een schrijver dient zijn blik, maar ook zijn taal te vernieuwen om sleetsheid te voorkomen. Anders worden verhalen bevestigend, eenduidig en voorspelbaar en is het einde van fictie als iets dat wat toevoegt aan het leven in zicht.

Wat romanschrijvers doen, is niet een menselijk vacuüm vullen met mooie, zingevende verhalen; ze verzetten zich juist tegen de gesloten verhalen waarmee de mens het leven naar zijn hand wil zetten. Het lijkt erop dat de roman zich kan bewijzen in een tijd van heersende ideologieën, maar dat dit niet lukt in een cultuur waarin steeds minder een gemeenschappelijke basis bestaat. Als de literatuur er niet langer toe doet, wordt ‘echt zien’ niet meer als waardevol beschouwd. Dan vormen vermaak en verdoving de belangrijkste effecten van verhalen.

Tot slot merkt Heijne op dat als je de verhalen uit je omgeving via diverse media tot je laat komen, je merkt dat de mens nog steeds erg menselijk is. In onze huidige tijd verhinderen de diverse media vaak het zicht op de wereld. Om de blik van de lezer te verruimen moet een schrijver morele betrokkenheid tonen en telkens een nieuwe blik werpen. Echt zien.