De titel van het Boekenweekgeschenk van
Tommy Wieringa klinkt als een belofte, maar ook als een onbereikbaar ideaal.
Voor Edward is ‘zijn’ mooie jonge vrouw, Ruth, eerst een trofee die hij
binnenhaalt en vervolgens een ideaal dat steeds verder van hem af staat. Het
begint al met het verhaal van hun eerste ontmoeting dat ze tijdens een etentje
vertellen. Ruth beschrijft hem dan als ‘oud maar leuk’, wat hem pijnlijk treft.
Het feit dat zij jong is, maakt hem tegelijkertijd oud.
Hij is een geslaagde wetenschapper die alles op orde heeft, maar als hij samen
met haar is, gebeuren er dingen die zijn leven in de war schoppen. Eerst is er
haar aan lager wal geraakte broer die ze uit goed fatsoen wel moeten helpen. Ze
vangen zijn kind tijdelijk op. Dat brengt hen tot een kinderwens, die niet
makkelijk vervuld wordt, met alle stress vandien. Als het kind er dan toch
komt, blijkt het een huilbaby. Ruth wijt dit aan Edward en het drijft hen nog
verder uit elkaar.
Tommy Wieringa zet het stel levensecht neer met het nodige getob van de man en
de eerst frivole en later dominante houding van de vrouw. Hij neemt je voor ze
in, je leeft met ze mee, totdat er dingen aan gaan schorten en hun leven niet
loopt zoals gehoopt. Er komen steeds meer barstjes in Edwards gestaag
opgebouwde succesverhaal. Het loopt niet goed met hem af, hij verliest al zijn
zekerheden.
De schrijver heeft aan het eind van de novelle nog enkele verrassende wendingen
voor de lezer in petto, waardoor het clichématige van het verhaal aan terrein verliest. Het is sowieso een zeer
lezenswaardig verhaal, mede vanwege de inhoudelijke uitstapjes naar de wereld
van de wetenschap en die van duurzaamheid en diervriendelijkheid. Elk van hen
vertegenwoordigt zo’n achtergrond, die onherroepelijk met elkaar in conflict
komen. Al met al een goed Boekenweekgeschenk met een degelijk unhappy end.
In deze korte verhalenbundel toont Ton Rozeman het
onvermogen van mensen om wezenlijk met elkaar in contact te komen, zonder
daarbij in cynisme te vervallen. Eerder is het een realistische blik die hij
tentoonspreidt, met een licht treurige ondertoon. Zijn verhalen bieden
herkenning en laten je als lezer meeleven met de in wezen verdrietige verhalen. Toch wordt hij niet zwaar op de
hand.
Ton Rozeman is erg thuis in het schrijven van korte verhalen. Het einde van
deze verhalen is soms onverwacht, soms onbevredigend. Hij vindt dan ook dat het
einde bij voorkeur niet doorborduurt op de lijn van het verhaal. ‘Ik denk dat
het einde van een kort verhaal juist iets van ons afneemt, ons een illusie
armer maakt. Het is alsof we worden losgescheurd uit het verhaal waarin we
gevangen zaten.’
Het eerste verhaal in deze bundel gaat over een man die vastzit in een relatie
met een labiele en onhebbelijke vrouw. De ene keer wil ze dood, de andere keer
een kind. Hij probeert haar steeds ter wille te zijn maar het wordt er niet
beter op. Dan slaat de wanhoop op hem over. Hij droomt over de dood, maar weet
dat ze hem ook dan zal blijven achtervolgen. Hij ziet geen uitweg uit de
heftige en treurige situatie.
Zo komen in alle verhalen mensen voor die slachtoffer zijn van het leven. Een
prostitué met de veelzeggende naam Vlieg stapt uit het vak en haar trouwste
klant weet niet of het om hem is of niet. Ze hebben een laatste afspraak in hun
rol van prostitué en klant, maar is er een toekomst waarin ze man en vrouw
kunnen zijn? Een moeder die haar dochter probeert te bereiken die opgenomen is,
wat jammerlijk mislukt. Een moeder met drie kinderen met ‘rugzakjes’ die zich
geen tijd gunt voor de liefde, omdat ze zoveel
moet regelen voor haar kroost. Een man die een jeugdliefde tegenkomt
waarvoor hij meer heeft betekend dan hij had gedacht.
Allemaal lijders aan het leven. Rozeman verstaat de kunst om de verhalen van
gewone mensen te schetsen op zo’n manier dat ze niet sentimenteel worden, maar
wel direct binnenkomen bij de lezer. Een kunst op zich. En een bewijs dat korte
verhalen er ook toe doen.
Martin Gayford is kunstcriticus en schrijver. Hij studeerde kunstgeschiedenis
en filosofie in Londen. Op een ‘dood punt’ in zijn leven biedt hij Lucian Freud aan om voor hem te poseren. Hij
ziet het als een bevestiging van zijn bestaan als Freud een portret van hem
maakt. Hij weet dat het een lange exercitie kan worden, maar hoopt dat het hem
in een betere stemming brengt. Daarnaast is hij ook benieuwd naar het
schilderproces van Lucian Freud. Deze gaat direct op zijn aanbod in. De week
erna gaan ze al van start.
Gayford heeft gedurende de anderhalf jaar dat hij voor een schilderij en voor
een ets van Freud poseerde een dagboek bijgehouden. Een paar jaar later heeft
hij zijn aantekeningen gebruikt als basis voor dit boek. ‘Man met blauwe sjaal’
is de titel van het door Freud geschilderde portret van Gayford, dat de cover
van het boek siert. Lucian Freud is met recht een ‘slow painter’. De kracht van
Gayford is dat hij zowel vanuit een persoonlijke als een kunsthistorische
invalshoek schrijft. Dit maakt het lange schilderproces waarvoor hij uren moest
zitten tot een interessant verhaal.
Tijdens het poseren merkt Gayford op dat het Freud behalve het kijken, ook om
het in gesprek zijn met zijn model gaat. Hij wil een totaalbeeld krijgen. Wat
betreft zijn langzame werkstijl merkt Freud op: ‘Al mijn geduld is in mijn werk
gaan zitten, waardoor er niets meer over is voor mijn dagelijks leven.’ Buiten
zijn werk kan Freud nogal gestrest zijn. Verder is hij van mening dat een
portret iemands eigenheid moet vangen, maar niet zozeer op de geportretteerde
hoeft te lijken. Iemand die dat doet is ‘slechts een uitvoerend kunstenaar’. Hij
heeft een hekel aan kunst die teveel doet denken aan kunst, en aan te gladjes
gecomponeerde schilderijen. Hij vindt het kunstenaarschap een zware taak, omdat
deze altijd vernieuwend moet zijn vanuit zijn eigen koers, terwijl de hem
gestelde taak steeds de moeite waard moet blijven.
Gayford heeft een prettige schrijfstijl die een balans houdt tussen degelijke
inhoud en dagelijkse lichtheid. Je krijgt door het boek een beeld geschetst van
het contact tussen de twee mannen tijdens het schilderproces en van de wording
van beide kunstwerken. Op een bepaald moment vergelijkt hij het lange termijn
werken van Freud met zijn eigen journalistieke werk dat om korte termijn
resultaten vraagt. Hij is aan dat laatste verslaafd maar heeft volop
bewondering voor het met volharding werken naar een doel in de verte. Daarvan
is dit boeiende boek het bewijs.
Louis Couperus brengt na zijn roman ‘De stille kracht’ een verhaal naar buiten
waarin hij zijn persoonlijke ervaring met dit fenomeen beschrijft. Tijdens zijn
Indische verleden ervaart hij in de badkamer een ontmoeting met een geest. Dit
vormt vervolgens de inspiratie voor de roman. Bij het verhaal benadrukt de
schrijver dat het ‘waar gebeurd’ is. Hij wil overbrengen wat hij heeft gezien.
‘De stille kracht’ is een roman over zien en het onvermogen om te zien. Bij veel
van de personages staan de verhalen tussen henzelf en de realiteit in.
De psychiater in ‘De logica van het moorden’ van Aifric Campbell maakt de
levens van zijn patiënten tot verhalen. Hiertoe experimenteert hij met hun
levens, ongeacht hun pijn of verdriet. Uiteindelijk blijkt hoe eenzaam deze man
is, ondanks zijn nauwe betrokkenheid bij de levens van al zijn patiënten. Zijn
verbeelding is een gevangenis die zich niet opent naar de wereld.
Zowel Couperus als Campbell laten zien dat de verbeelding die in zichzelf
opgesloten raakt, je verhindert te zien. Dit in tegenstelling tot de gangbare
gemeenplaats dat de verbeelding je juist de ogen opent. Als schrijvers in een
bepaalde groef blijven hangen, zijn hun romans niet langer vernieuwend. Zelf
heeft Bas Heijne ook het idee dat de roman hem veel vaker afstompt in plaats
van scherpt. Een schrijver dient zijn blik, maar ook zijn taal te vernieuwen om
sleetsheid te voorkomen. Anders worden verhalen bevestigend, eenduidig en
voorspelbaar en is het einde van fictie als iets dat wat toevoegt aan het leven
in zicht.
Wat romanschrijvers doen, is niet een menselijk vacuüm vullen met mooie,
zingevende verhalen; ze verzetten zich juist tegen de gesloten verhalen waarmee
de mens het leven naar zijn hand wil zetten. Het lijkt erop dat de roman zich
kan bewijzen in een tijd van heersende ideologieën, maar dat dit niet lukt in
een cultuur waarin steeds minder een gemeenschappelijke basis bestaat. Als de
literatuur er niet langer toe doet, wordt ‘echt zien’ niet meer als waardevol
beschouwd. Dan vormen vermaak en verdoving de belangrijkste effecten van
verhalen.
Tot slot merkt Heijne op dat als je de verhalen uit je omgeving via diverse
media tot je laat komen, je merkt dat de mens nog steeds erg menselijk is. In
onze huidige tijd verhinderen de diverse media vaak het zicht op de wereld. Om
de blik van de lezer te verruimen moet een schrijver morele betrokkenheid tonen
en telkens een nieuwe blik werpen. Echt zien.