zondag 28 augustus 2016

Zachte riten

Ik had in mijn hoofd dat ik ‘Zachte riten’ van Marja Pruis wilde lezen en dacht onwillekeurig dat het een non-fictieboek was. Dat bleek niet het geval, het is een roman. Misschien een nog wel betere vorm om de riten in het wetenschappelijke en het sociale leven te verbeelden. Ze heeft een mooie hand van het banale alledaagse te verbinden met het diepere wezen van een mens. Ze kiest hiervoor een docent poëzie als hoofdpersoon. Die is alleenstaand en staat volop in het leven. De auteur geeft dit personage met haar overpeinzingen over het verschil tussen dat wat we zeggen en dat wat we werkelijk denken een wezenlijke kern mee.

Ook komt de poëzie mooi aan bod. Zo schrijft de auteur dat gedichten bestaan om ons te laten begrijpen dat we nu eenmaal niet alles begrijpen. En wat is de troost van rijmdwang bij gedichten die voorgelezen of geschreven worden bij een overlijden? De docent wil eigenlijk geen onderscheid maken tussen literaire poëzie en rijmelarij maar heeft wel degelijk haar voorkeur. Ze wil dat haar leerlingen door gedichten op zoek gaan naar de essentie.

De docent heeft nauw contact met een collega, een getrouwde man. Het is een waardevolle relatie in haar leven. Als hij wordt beschuldigd van plagiaat, wordt zij geacht hem te ontmaskeren. Dit brengt haar in een positie waarin zij niet wil verkeren. Maar we hebben niet alles voor het kiezen. Zo ligt een andere collega op sterven. Het zijn de dingen die het leven in een ander daglicht stellen en het relativeren.

De schrijfster brengt de riten binnen de universitaire wereld en ook die in onderlinge persoonlijke relaties mooi in beeld. Ze bieden veiligheid en vertrouwen zolang ze niet worden verstoord. Zodra dat wel gebeurt moet je opnieuw je koers bepalen. Een sterke roman die nauw aan het leven hangt. 

zaterdag 20 augustus 2016

Stel je voor…

Els miste vooral de warmte, de geborgenheid, de nabijheid. Op een andere manier kreeg ze die wel van Hans, maar dat was toch niet hetzelfde. Hij had zich later bij haar gevoegd. De gemiste was haar oorsprong, haar basis.

Voor Hans viel een tweede thuishaven weg. Hij voelde zich nog meer wees dan hij al was. Hij begreep het verlaten gevoel van Els en stond haar daarin bij. Hij wist wat het was, maar had er zelf ook last van.

Dennis miste de cadeautjes. Zo af en toe leuke kleine dingetjes. ‘Attenties’, noemde ze ze zelf. Hij was er altijd blij mee. Als een kind, wat hij natuurlijk ook nog was. Nu is het net alsof hij wat minder kind is. Een eerste litteken van het leven.

Suzan heeft het nog vaak over haar verhalen. Ze kon vertellen als de beste, ze fantaseerde er op los. Ze nam Suzan mee op avontuur. Die hele sprookjeswereld was er niet meer. Met Els ontdekte ze de bibliotheek, waar ze verhalen vond die haar aan haar deden denken. Lezen was herinneringen ophalen. Aan vroeger, toen ze er nog was.

Arie miste haar niet meer. Hun zielen werden verenigd, het was goed zo.
Elisabeth; moeder, schoonmoeder, oma, vrouw.

Stem hier op mijn verhaal: http://www.heelnederlandschrijft.nl/ #HNS2016

woensdag 17 augustus 2016

Vrouwen schrijven niet met hun tieten

Net zoals ‘Gedichten die vrouwen aan het huilen maken’ vind ik ‘Vrouwen schrijven niet met hun tieten’ een erg ongelukkige titel. Het ene een stereotype cliché (of is dat dubbelop?), het andere gebruikt een machoterm voor een vrouwenzaak. Het eerste heeft me nog niet kunnen verleiden om te lezen, naar het tweede was ik wel erg benieuwd. Want daarin komen jonge vrouwen aan het woord over wat feminisme deze dagen voor hen betekent. Jong betekent in dit geval tussen de 20 en 36 jaar, dus lichting 1980 en later. Na de belichting van de tweede golf van de vrouwenemancipatie door Hedy d’Ancona in Zomergasten, nu dan de jonge garde aan het woord. Brengen zij iets nieuws?

Had Margriet van der Linden het eind 2008 nog over het feminisme 3.0, nu spreekt de jonge garde al over editie 4.0. Een nieuwe generatie, een nieuw elan. Het mooie van de bundel met beschouwingen is dat de vrouwen een heel diverse achtergrond hebben. Er komt naar voren dat sociale media hierin een rol spelen. Meer groepen dan alleen maar de westerse witte heterovrouw kan nu een podium krijgen. Dat is natuurlijk winst. Het valt dan ook op dat de diverse vrouwen het onderling lang niet altijd eens zijn. Het glazen plafond komt amper meer aan bod, vrouwen die in niet westerse opvattingen als minderwaardig mens worden beschouwd des te meer. Botsingen van vrouwen onderling waarin racisme een rol lijkt te spelen, komen ook voor.

Mooi is de verschillende visie in de stand van de vrouwenemancipatie. Eén van de auteurs heeft zelf een opvoeding gehad die erg op seksegelijkheid was gericht en verbaast zich over de visie van haar leeftijdgenoten. In haar stuk stipt zij een belangrijk thema aan: het verschil in perceptie. Ziet zij de grote vrouwen in de welbekende pakkenreclame als machtig, haar ‘zusters’ zien hen als een seksistische afbeelding. Zo ziet Hanna Bervoets in de videoclip waarin een zangeres naakt figureert na enig overwegen toch voornamelijk als mooi en niet als seksistisch. De grens lijkt echter flinterdun. Maar terecht wijst Bervoets op de verbeelding van naakten in de schilderkunst. Daar is toch ook niks mis mee?

Zo vertelt het boek een caleidoscoop aan verhalen en visies van abstract tot heel concreet en vanuit diverse invalshoeken. Ik denk dat Hedy d’Ancona er blij mee zal zijn! Ik was in elk geval, na de lancering van de Stellingdames, weer aangenaam verrast.

donderdag 11 augustus 2016

Het gesticht

Vanaf eind 2005 verbleef Menno Wigman een paar maanden als writer in residence  in de psychiatrische instelling in Den Dolder. Hij wilde er behalve zelf schrijven, ook poëzie van mensen die er verbleven opsporen en mogelijk bundelen. Maar de veronderstelde overdaad aan gedichten van creatieve zielen onder de bewoners viel tegen. Gedichten komen bijna nooit in dossiers terecht en dossiers mag hij niet eens inzien, vanwege de bescherming van persoonsgegevens. Wel ontmoet Wigman enkele dichters die op dat moment actief zijn.

De dichter verblijft in een groot, leegstaand gebouw aan de rand van het terrein van de instelling, die hij consequent aanduidt met de ouderwetse term ‘het gesticht’. Ook het boekje dat uit zijn verblijf is voortgekomen oogt alsof het jaren oud is. Op de voorpagina staan op sobere wijze de naam van de schrijver en de titel van het boekje vermeld, met op de achtergrond een vervaagde monomaan geschreven tekst in kriebelhandschrift. De omslag en bladzijden binnenin zijn van een niet-wit dat vergeeld lijkt. Toch kwam het pas uit in 2007.

Het mooie van het boekje is dat de dichter nergens neerbuigend of cynisch schrijft over de mensen die in de instelling verblijven. Hij heeft een oprechte fascinatie voor de bewoners en realiseert zich dat hij zelf helemaal niet zo ver van hen af staat. In zijn eenzame gebouw leeft hij zijn eigen ritme van ’s nachts schrijven en overdag slapen. Dit komt hem op de opmerking van een bewoner te staan dat hij wel normaal moet doen! Hij probeert ook de vroegere gangen van Achterberg na te gaan.     

Dit boek, zijn eerste ‘proza’, is niet echt proza te noemen. Het is eerder een bundel van schetsen geïnspireerd op het gestichtsleven en herinneringen die dit bij hem oproept. Het is een mooi mozaïek aan verhalen, indrukken en gedichten. De teksten worden aangevuld met sfeervolle oude zwart-wit foto’s. Ondanks alle begrip en interesse heeft de schrijver op een bepaald moment wel even genoeg van alle gekte en vlucht even weg van het desolate terrein, naar de stad. Uiteindelijk lukt het hem om zijn verblijf af te sluiten met een heuse poëziemiddag waaraan enkele bewoners deelnemen. De bewoners schrijven vaak in eenzelfde clichétaal. Zelf verzucht hij ook in een gedicht dat hij graag iets nieuws wil zeggen: ‘… had ik maar iets nieuws, iets nieuws te zeggen / Licht. Hemel. Liefde. Ziekte. Dood. / Ik ken de droefenis van copyrettes.’   

woensdag 3 augustus 2016

De zevende functie van taal


Laurent Binet neemt in ‘De zevende functie van taal’ het ongeval dat de dood van filosoof Roland Barthes tot gevolg had tot uitgangspunt van zijn roman. De filosofen uit de jaren ’80, Parijs en de taalkunde leken me goede ingrediënten voor een interessante roman. Binet gaat binnen de taalkunde in op de semiotiek, die zich bezighoudt met de leer van de tekens en hoe de werkelijkheid wordt verbeeld in bijvoorbeeld de literatuur. Het boek en het verhaal daarin, is daarmee zelf onderwerp van gesprek. De schrijver speelt met de verhouding tussen personage en zichzelf, de bedenker ervan.

Het verhaal behelst de zoektocht van een Franse politieman die in opdracht van de president de dood van Barthes onderzoekt, naar een waardevol document dat van landsbelang is en niet in verkeerde handen mag vallen. Een taalkundige academicus assisteert hem in de vertaling van de wetenschap naar de praktijk. Het document zou de zevende functie van taal bevatten die de gebruiker ervan grote macht zou verlenen.

Een veelheid van filosofen komt voorbij, waaronder Foucault en Derrida, maar ook taalwetenschapper De Saussure. Binet gaat niet alleen in op hun denkbeelden maar zet ze ook bijna karikaturaal neer. Het verhaal barst van de seksuele escapades en onderlinge disputen. Politiek en filosofie zijn nauw met elkaar verweven. Je moet als lezer goed bij de les blijven om het verhaal inhoudelijk te kunnen blijven volgen met de veelheid aan personages daarin. Op een bepaald moment raakt het verhaal voor mij over the top. Dit wordt het best geïllustreerd door een seksscène waarin de assistent tijdens de daad filosofische denkbeelden uitroept.

Ik was nog wel benieuwd naar de ontknoping van de zoektocht. Na veel hilarische omtrekkende bewegingen wordt deze deel voor deel uit de doeken gedaan. Het kwam me voor als een nette afhechting van alle verhaallijntjes. Goed bedacht maar té bedacht. Zo komt het ook dat de assistent zich tot op het laatst afvraagt of hij zich niet toch in een roman bevindt, omdat zijn belevenissen zo fantastisch zijn. Hiermee stelt Binet zijn eigen verhaal ter discussie. Een slimme zet in dit spel tussen waarheid en fictie.