zondag 26 juni 2016

Zeepijn

Zeepijn is een mooi woord. Het doet vermoeden dat je pijn voelt door de zee. In het geval van Charlotte Mutsaers is dit juist niet zo. Zij mist de zee als die niet in de buurt is net zoals zij een dennenbos kan missen. De zee langs de Belgische kust stemt haar gerust. De zee in Nederland wat minder, daar kan ze er wel wat poëzie bij gebruiken. En een zeepijn blijkt een pijnboom te zijn die vlakbij de zee groeit. Ook die biedt de schrijfster troost. In welke mate een zeepijn bestaat of is ontsproten aan de verbeelding van Mutsaers weten we niet, maar dat doet er ook niet toe. Het gaat om het verhaal.

Charlotte Mutsaers neemt de lezer mee naar haar gedachtewereld waarin verschillende onmogelijke zaken met elkaar verbonden worden. Zij doet dit niet analytisch maar meer associatief en op zeer overtuigende wijze. Zo ligt de oorsprong van dit boek bij een peper- en zoutstel dat in een kringloopwinkel stond en niet te koop was. Ze koopt het dan ook niet maar krijgt het mee na de belofte er een boek over te schrijven. Want waarom staat er op het stel een vis en een dennentakje? Beginvraag van Zeepijn.

Diverse thema’s uit het leven van de schrijfster komen in dit boek naar voren en verschijnen ook in diverse boeken en gedichten van andere schrijvers die zij aanhaalt. Zo worden zee, dennenbos, Kerst, vis en zeemeerminnen met elkaar verbonden. Mutsaers is hier een meester in. Het resultaat is een meeslepend verhaal dat in geen enkel hokje past. Het is geen roman, geen verhalenbundel, geen non fictie. Het zijn eerder persoonlijke overpeinzingen waarbij de verbeelding de waarheid een handje helpt. Fantasie genoeg in het hoofd van de schrijfster, maar aan interessante ervaringen ook geen gebrek. Al met al een fijn boek om in te vertoeven.

zondag 12 juni 2016

De loopjongen

Het boek ‘De loopjongen’ van Gerrit Komrij trok mijn aandacht door de mooie omslag. Daarop staat een zwart-witfoto van een jonge jongen die doet denken aan vroegere afbeeldingen van Che Guevara. Niet geheel onterecht blijkt bij lezing van het boek. Het kwam uit in het sterfjaar van Komrij, 2012. Het was de laatste roman die tijdens zijn leven verscheen.

We maken kennis met Arend, een jongen die in de jaren vijftig opgroeit en moeilijk aansluiting vindt bij zijn leeftijdsgenoten. Hij is een buitenstaander en wordt gepest. Zijn vader is overleden en zijn moeder is dominee. Hoe hij ook zijn best doet om vriendschap te vinden, het lukt hem niet. Komrij schetst in dit deel een psychologisch portret van een jonge jongen in een kleine beschermde wereld.

Maar dan gaat Arend studeren, zijn wereld wordt groter. Hij vindt aansluiting bij studenten die de revolutie dienen. Hij vindt het machtig mooi om gezamenlijk de goede zaak te dienen. Dit brengt de zo gewilde kameraadschap met zich mee. Komrij Beschrijft zijn aansluiting als volkomen natuurlijk en vanzelfsprekend, hoe extreem de leer uiteindelijk ook uit zal pakken. De hunkering van Arend naar vriendschap lijkt vervuld.

De schrijver verbeeldt goed de onderlinge verhoudingen tussen de studenten en hoe iemand om tegenop te kijken interessanter is dan iemand die je achterna loopt. Zelf wordt Arend de  rechterhand van de grote man in de organisatie, zijn loopjongen. Het brengt hem in het bevriende communistische China en uiteindelijk op een commandopost ver weg in de jungle, waar zijn wilskracht danig op de proef wordt gesteld. Alles in de kleurrijke bewoordingen van Komrij. 

In het laatste deel is Arend in rustiger vaarwater terecht gekomen en is hij docent op een universiteit. Hij verkeert in de veronderstelling dat hij nu werkelijk weet wat vriendschap is. Tot een krantenbericht waar toevallig zijn oog op valt hem danig uit de droom helpt. Een prachtig verteld verhaal van een klein leven in de grote wereld en hoe een illusie ontmanteld kan worden.