Per toeval komt Ilse erachter dat haar goede vriend Edgar is overleden. Hij was, net als zij, een bijzondere persoon die met één been buiten de maatschappij stond en weinig mensen om zich heen had. Edgar en Ilse waren platonische geliefden. Hij was jurist en had soms epileptische aanvallen, die hem van tevoren nogal loslippig konden maken, tot genoegen van Ilse. Ze herinnert zich de tijd dat ze buiten leefde en Edgar inwijdde in de natuur. Ze leefde van overblijfselen van de markt en zette thee van de brandnetels die ze jaren later als vezelbasis voor haar papier zou gebruiken.
Nadat ze het bericht van Edgars dood heeft vernomen, richt ze thuis een atelier in om papier te kunnen maken, haar zogenaamde rouwarbeid. Hiermee wil ze papier scheppen dat minder vergankelijk is dan de vezels waaruit het is ontstaan. Uiteindelijk zal dat papier ook weer afval worden, maar dan kan het opnieuw in de cyclus worden opgenomen. Haar rouwarbeid brengt zowel een ontbindende als een leven brengende kracht voort.
Edgars dood voorziet Ilse’s ‘kostbaarste herinneringen voor ik het weet helemaal gratis en voor niets van kitschkleuren.’ Al lijkt zijn dood hem mooier te maken dan hij was, al die tijd heeft ze hem toch met overtuigende liefde en mededogen beschreven. Hij was tenslotte haar soulmate die haar nu achterlaat met haar zelf geschepte papier, haar rouwarbeid, die hem levend houdt maar ook doet vergeten. Een mooi en intens verhaal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten