zaterdag 14 september 2013

Dorst

Esther Gerritsen schrijft in haar laatste boek weer met onderkoelde toon over een absurde relatie. Ditmaal de relatie tussen moeder en dochter vanaf het moment dat de moeder ernstig ziek blijkt te zijn en niet lang meer heeft. Coco, de dochter, komt dan op het idee om bij haar moeder in huis te gaan wonen. Zomaar, omdat het kan. Haar moeder stemt toe uit beleefdheid en om een pijnlijke situatie te voorkomen. Want eigenlijk hebben ze niets met elkaar, Coco en haar moeder.

De schrijfster heeft een goede hand van het schrijven  levensechte dialogen waarin de gesprekspartners langs elkaar laveren. Haar vader met zijn nieuwe vrouw, haar eigen vriend en haar moeder, allemaal proberen ze elkaar te ontzien en vullen ze de gedachten van de ander in. Als de dokter de moeder komt bezoeken en ze op zijn vraag hoe het gaat ‘goed’ zegt, zegt hij dat ze als ze de buurvrouw tegenkomt en ze geen zin heeft in een praatje, ze dan dit antwoord kan geven, maar niet als hij, haar arts, dit vraagt.    
Bij Coco lijkt het alsof de ziekte van haar moeder haar leven betekenis geeft. Als ze op het punt staat om haar vriend erover te vertellen, verheugt ze zich op zijn troost. Als het slecht gaat tussen haar vriend en haar zoekt ze haar  heil in seksuele escapades, als een soort van bevestiging van haar bestaan. Heeft ze die nodig omdat haar moeder die nooit gegeven heeft? Haar moeder, die niet in paniek was toen ze als kind door een raam reed, maar doodleuk de glaszetter belde.

Esther Gerritsen blijft een soort onbevangenheid houden in haar hoofdpersonages. Ze kijken op een open en bijzondere manier naar de wereld. Ze weet goed onderlinge verhoudingen te typeren. Daarmee maakt ze kleine verhalen groot.    

Geen opmerkingen:

Een reactie posten