donderdag 11 augustus 2016

Het gesticht

Vanaf eind 2005 verbleef Menno Wigman een paar maanden als writer in residence  in de psychiatrische instelling in Den Dolder. Hij wilde er behalve zelf schrijven, ook poëzie van mensen die er verbleven opsporen en mogelijk bundelen. Maar de veronderstelde overdaad aan gedichten van creatieve zielen onder de bewoners viel tegen. Gedichten komen bijna nooit in dossiers terecht en dossiers mag hij niet eens inzien, vanwege de bescherming van persoonsgegevens. Wel ontmoet Wigman enkele dichters die op dat moment actief zijn.

De dichter verblijft in een groot, leegstaand gebouw aan de rand van het terrein van de instelling, die hij consequent aanduidt met de ouderwetse term ‘het gesticht’. Ook het boekje dat uit zijn verblijf is voortgekomen oogt alsof het jaren oud is. Op de voorpagina staan op sobere wijze de naam van de schrijver en de titel van het boekje vermeld, met op de achtergrond een vervaagde monomaan geschreven tekst in kriebelhandschrift. De omslag en bladzijden binnenin zijn van een niet-wit dat vergeeld lijkt. Toch kwam het pas uit in 2007.

Het mooie van het boekje is dat de dichter nergens neerbuigend of cynisch schrijft over de mensen die in de instelling verblijven. Hij heeft een oprechte fascinatie voor de bewoners en realiseert zich dat hij zelf helemaal niet zo ver van hen af staat. In zijn eenzame gebouw leeft hij zijn eigen ritme van ’s nachts schrijven en overdag slapen. Dit komt hem op de opmerking van een bewoner te staan dat hij wel normaal moet doen! Hij probeert ook de vroegere gangen van Achterberg na te gaan.     

Dit boek, zijn eerste ‘proza’, is niet echt proza te noemen. Het is eerder een bundel van schetsen geïnspireerd op het gestichtsleven en herinneringen die dit bij hem oproept. Het is een mooi mozaïek aan verhalen, indrukken en gedichten. De teksten worden aangevuld met sfeervolle oude zwart-wit foto’s. Ondanks alle begrip en interesse heeft de schrijver op een bepaald moment wel even genoeg van alle gekte en vlucht even weg van het desolate terrein, naar de stad. Uiteindelijk lukt het hem om zijn verblijf af te sluiten met een heuse poëziemiddag waaraan enkele bewoners deelnemen. De bewoners schrijven vaak in eenzelfde clichétaal. Zelf verzucht hij ook in een gedicht dat hij graag iets nieuws wil zeggen: ‘… had ik maar iets nieuws, iets nieuws te zeggen / Licht. Hemel. Liefde. Ziekte. Dood. / Ik ken de droefenis van copyrettes.’   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten